Desiderius Erasmus

Desiderius Erasmus (Rotterdam, 28 oktober 1466 1467 of 1469 – Bazel, 12 juli 1536) was een Nederlandse priester, augustijner kanunnik, theoloog, filosoof, schrijver en humanist.

Geboorte Erasmus werd als Geert Geerts (ook Gerhard Gerhards of Gerrit Gerritsz) geboren, de naam Erasmus dankt hij aan de in de 15e eeuw populaire heilige Erasmus van Formiae. Zijn geboorteplaats is Rotterdam, alhoewel er geen vermelding van zijn doop in doopregisters is aangetroffen. Op een bekend houten borstbeeld staat Goudæ conceptus, Roterodami natus (Latijn: in Gouda verwekt; in Rotterdam geboren). Volgens een notitie van historicus Renier Snooy (1478-1537), zou Erasmus in Gouda zijn geboren. Erasmus zelf schreef echter (in het Latijn): 'Ik ben geboren in Rotterdam. Mijn moeder was de dochter van een medicijnmeester uit Zevenbergen, mijn vader had heimelijk met haar een verhouding, in de hoop haar te trouwen. Hij was van tien broers op één na de jongste en men besloot dat een van hen, mijn vader, aan God gewijd zou worden.' Erasmus was een onwettig kind; in die tijd sprak men van een defectus natalis (geboortedefect). Zijn vader was een priester in Gouda en zijn moeder diens huishoudster. De moeder van Erasmus, Margaretha, die als familienaam Rogerius (Rutgers) zou hebben gehad, was een dochter van een chirurgijn uit Zevenbergen. Haar zwangerschap heeft zij waarschijnlijk in Rotterdam doorgebracht om het 'ongelukje' te verbergen. Een jaar voor de geboorte van Erasmus kregen zijn ouders al samen een kind: Pieter. Ook van deze broer zijn geen officiële doopgegevens overgeleverd.

Erasmus heeft drie jaar in Rotterdam gewoond en is toen vertrokken naar Gouda. Zijn leven lang heeft hij het idee over zijn onwettige geboorte moeten torsen en de gevolgen moeten dragen van de 'geestelijke' status waarin hij door zijn opvoeding was terechtgekomen. Pas rond zijn vijftigste (1517) werd Erasmus dankzij pauselijke dispensatie van de ernstige maatschappelijke gevolgen van zijn onwettige geboorte verlost. Hij heeft nogal met zijn levensverhaal gehaspeld, waarbij hij in zijn brieven aan de paus gebruik heeft gemaakt van een achternaam die wellicht van zijn moederszijde stamt. Al doende heeft hij zijn jeugdjaren gemystificeerd en zijn geboortejaar met onzekerheden omhuld.

Opleiding Tussen 1473 en 1478 was Erasmus leerling van de parochieschool - de voorloper van de Latijnse school en het Coornhert Gymnasium - in Gouda, waar hij les kreeg van zijn oom Pieter Winckel (de latere onderpastoor van de Sint-Janskerk). Het is in deze periode dat Erasmus in Utrecht, hoofdstad van het gelijknamige bisdom, bij de zangmeester en componist Jacob Obrecht les zou hebben gekregen in onder andere muziek. Na 1478 volgde hij de lessen aan de door de Broeders des Gemenen Levens in humanistische zin beïnvloede Latijnse school te Deventer, sub-hoofdstad van het bisdom Utrecht, die met de Latijnse school in Zwolle bekendstond als de beste onderwijsinstellingen van de noordelijke Nederlanden. Hij kreeg daar eerst typisch middeleeuws onderwijs met relatief veel Latijn. Vanaf 1483 was de humanist Alexander Hegius rector in Deventer. Hegius voerde een belangrijke curriculumvernieuwing door: hij voegde er Grieks aan toe, een vak dat tot dan toe alleen op universiteiten (Leuven, Keulen) als verdere specialisatie werd gegeven. Op die manier kreeg Erasmus zijn eerste lessen Grieks. Ook zag en hoorde hij hier Rudolf Agricola, die hij zijn leven lang als een voorbeeld en inspirator is blijven zien. Wegens een pestuitbraak ontvluchtte Erasmus in 1485 de stad Deventer. Hij studeerde verder aan de Latijnse school in 's-Hertogenbosch.

Onder druk van zijn voogden deed Erasmus in 1487 zijn intrede in het Klooster te Stein bij Gouda. Hier schreef hij zijn declamatio (oefenspeech) en De contemptu mundi, een oprecht pleidooi voor het kloosterleven. Erasmus had namelijk geen kritiek op het ideaal, maar wel op de pietluttige regeltjes en de beknotting van de menselijke vrijheid. Een tweede, later uitgegeven jeugdwerk verried zijn grote kennis van de antieke en humanistische literatuur. Het thema is de verhouding tussen profane literatuur en christelijke vroomheid en kreeg de titel Liber Antibarbarorum (Antibarbari). Het werk is hoogstwaarschijnlijk tot stand gekomen voorjaar 1495 in het kasteel van Halsteren of kasteel van Borgvliet in Bergen op Zoom waar hij regelmatig verbleef met vriend Jacobus Battus (1465-1502). De priesterwijding van Erasmus op 24 april 1492 (feestdag van de evangelist Marcus) door de toenmalige wijbisschop Jan van Tiel in de Dom van Utrecht bond hem meer aan het geestelijke leven, maar bood hem ook meer mogelijkheden tot studie. Hij kreeg de mogelijkheid kanselier (secretaris) van Henri van Bergen, de aartsbisschop van Kamerijk, te worden. Om dit mogelijk te maken en toch priester te blijven, kreeg hij, mede vanwege zijn zwakke gezondheid en zijn studies, een tijdelijke dispensatie van bepaalde religieuze verplichtingen, zoals het lezen van de mis en het voorgaan in misvieringen – normaal gesproken kerntaken van een priester. Paus Leo X maakte deze dispensatie later permanent. Met toestemming en een stipendium van bisschop Van Bergen mocht Erasmus in 1495 een theologiestudie in Parijs beginnen. Het onderwijs werd beheerst door de Scotisten, scholastieke theologen die zich verloren in eindeloze spitsvondigheden hetgeen volgens Erasmus weinig meer met de christelijke basisgeschriften gemeen had. Wel leerde hij de nestor der Parijse humanisten, Robert Gaguin, kennen. Doordat hij ook les gaf, leerde hij veel mensen kennen. Zo kwam hij in Engeland, waar hij een half jaar verbleef, in aanraking met het zoontje van de Engelse kon

voor volledige informatie in andere talen